Staatssecretaris Dekker heeft zijn plannen met de publieke omroep bekendgemaakt. Kort gezegd komt het erop neer dat het straks niet meer uitmaakt hoe veel leden een omroepvereniging heeft en dat de NPO uitmaakt wat er uitgezonden wordt. Trouw schrijft vandaag dat dit de verwachte afronding van een proces is. Daarmee is het laatste bolwerk van de participatiesamenleving geslecht. Dat is althans mijn gevoel.
Ooit waren er mensen die voor hun medemens een ziekenhuis begonnen, of een school voor hun kinderen, een woningbouwvereniging of een omroep. Dat deden ze zelf, in hun eigen tijd en van hun eigen geld. Toen kwamen er politici, die zei dat dat zo’n goed idee was dat daar wel een bijdrage tegenover kon staan. En ze lieten de mensen meer belasting betalen om subsidie te kunnen geven. Maar als iets uit de algemene middelen wordt betaald, moet de politiek wel kunnen meekijken. En er kwamen normen voor de kwaliteit en als instellingen niet groot genoeg waren om die te halen, moesten ze maar samengaan. Zo werden de instellingen zo groot, dat ze niet langer door gewone mensen bestuurd konden worden. De politici hadden al gauw door dat zij dat niet zelf moest gaan doen, want er kon natuurlijk ook wel eens wat misgaan. Er kwamen beroepsbestuurders, die aan niemand meer iets hoefden uit te leggen. Dat noemden ze “op afstand zetten”. Als de bestuurders het te gek maakten, deden politici een heel gewichtig onderzoek. En dan gingen ze gauw weer wat anders doen.
Toen hadden de mensen dus niets meer te zeggen over het idee dat ze zelf ooit hadden. En daarom hadden ze niet zo veel zin meer om er hard voor te werken. Politici begrepen het niet: zo werd het allemaal veel te duur. Het werd tijd dat de burgers eindelijk zelf eens iets gingen doen. Participatiesamenleving noemden ze dat.